-
1 glass
adj. van glas, glazen--------n. glas; beker; ruit; i.h.algemeen; alles wat van glas gemaakt is, bv spiegel, barometer, enz.--------v. drinkglas, spiegel; lens; glaswerk[ gla:s]1 glas ⇒ (drink)glas, brillenglas, spiegel2 lens2 glas ⇒ (broei)kassen, ruiten♦voorbeelden:spun glass • gesponnen glas, glasvezel/wol/draad¶ 〈 spreekwoord〉 people who live in glass houses should not throw stones • wie in een glazen huisje zit, moet niet met stenen gooien1 bril2 (verre/toneel)kijker♦voorbeelden: -
2 fly
adj. uitgeslapen, uitgekookt (slang)--------n. vlieg; flap; vlucht; gulp (van de broek); tent opening--------v. vliegen (vogel); vliegen (vliegtuig); besturen v.e. vliegtuig; laten vliegen; wegvluchten; wegrennen; snel voorbijgaan; laten waaien; waaien; overstekenfly1[ flaj] 〈→ Sporttermen: RugbySporttermen: Rugby/〉I 〈telbaar zelfstandig naamwoord; meervoud: flies〉1 vlieg3 〈 in samenstellingen〉gevleugeld/vliegachtig insect♦voorbeelden:not harm/hurt a fly • geen vlieg kwaad doen4 your fly is undone! • je gulp staat open!a fly on the wall • een spion→ Spanish Spanish/♦voorbeelden:————————fly2————————fly33 〈 benaming voor〉 zich snel voortbewegen ⇒ vliegen, (voorbij)snellen; vluchten; omvliegen, vervliegen 〈 van tijd〉; wegvliegen 〈 van geld〉; verdwijnen, optrekken 〈 van mist〉; uit elkaar springen, alle kanten op vliegen 〈 van glas〉♦voorbeelden:fly in/out • aankomen/vertrekken per vliegtuigfly past • (in formatie) over/voorbij vliegenfly to the help of someone • iemand te hulp snellenmake the money fly • met geld smijtentime flies (like an arrow) • de tijd vliegtlet fly • (af)schieten/vuren; laten schieten〈 informeel〉 we're very late, we must fly • we zijn erg laat, we moeten rennenthe door flew open • de deur werd plotseling geopendfly into a rage/passion/temper • in woede ontstekenthe glass flew to bits/into pieces • het glas spatte in stukjes uiteenthe child flew towards its father • het kind vloog zijn vader tegemoetfly upon someone • iemand aanvliegenshe's flying high • het gaat haar voor de windII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 stem
n. stam (v. boom/woord); hoofdstengel, steel (v. glas, pijp); voorsteven--------v. eruit voorkomen; versperren, blokkeren; terugstoten, afslaanstem1[ stem] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————stem2〈werkwoord; stemmed〉♦voorbeelden: -
4 glaze
n. glazuur; glacé; glans--------v. van glas voorzien; achter glas zetten; verglazen; glanzen, glaceren, satineren; glazig wordenglaze1[ gleez] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————glaze2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 verglazen ⇒ glazuren, glaceren -
5 frit
n. halfgesmolten glasmassa; substantie die op glas lijkt gebruikt bij het maken van porcelein of glazuur--------v. fritten, tot frit maken; bereiden door hitte (materiaal voor maken van glas) -
6 lead
adj. belangrijkste; eerste; de leider; de leiding; opening (van een artikel)--------adj. loden--------n. leiding; bescherming; verschil tussen-; leidend; voorbeeld; richting (van een verhoor); toespeling; de eerste plaats; leidinggevende positie; leiding; bescherming; leidend; toelichting, voorlichting--------n. lood; grafiet; kogels (voor vuurwapen); gewicht; printplaat--------v. leiden, ertoe brengen; vooropgaan; voorgaan; aanvoeren; leiden (leven)--------v. met lood bedekken, verloden; in lood zettenlead1[ led] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 lood♦voorbeelden:————————lead2[ lie:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 aanknopingspunt ⇒ aanwijzing, suggestie8 〈 elektriciteit〉voedingsdraad/leiding/lijn9 〈 voornamelijk Brits-Engels〉(honden)lijn/riem♦voorbeelden:2 give someone a lead • iemand op weg helpen/een hint geven5 whose lead is it? • wie moet er uitkomen?————————lead3♦voorbeelden:1 voorgaan ⇒ de weg wijzen, (bege)leiden2 aan de leiding gaan ⇒ aanvoeren, op kop/voor(op) liggen; 〈 sport〉 voorstaan, een voorsprong hebben op; 〈 figuurlijk〉 de toon aangeven4 leiden ⇒ aanvoeren, het bevel hebben/voeren (over)♦voorbeelden:Liverpool leads with sixty points • Liverpool staat bovenaan met zestig punten¶ lead off (with) • beginnen/openen/van start gaan (met)2 brengen/bewegen tot ⇒ overhalen, aanzetten tot♦voorbeelden:¶ lead (someone) astray • (iemand) op een dwaalspoor/het verkeerde pad brengenlead (someone) on • (iemand) overhalen/verleiden (tot); iemand iets wijsmaken -
7 cloudy
adj. bewolkt; onduidelijk; troebel[ klaudie]1 bewolkt ⇒ betrokken, duister; troebel 〈 van vloeistof〉; beslagen, dof 〈 van glas〉; onduidelijk, verward 〈 van geheugen〉 -
8 vitreous
-
9 daguerreotype
n. daguerreotype, ouderwetse manier van filmen, eerste praktische fotografische methode waarbij foto's op platen van glas of metaal werden gemaakt (naam naar de uitvinder daarvan, Louis Daguerre); foto gemaakt door middel van de daguerreotype techniek -
10 HUD
(bij gevechtsvliegtuigen) beeldscherm van glas in voorzijde van cabine waar piloot zit waar vluchtgegevens en uitwendige strijd zichtbaar worden gemaaktHUD (Heads-Up Display) -
11 Heads-Up Display
(bij gevechtsvliegtuigen) beeldscherm van glas in voorzijde van cabine waar piloot zit waar vlieggegevens en uitwendige strijd zichtbaar worden gemaakt -
12 glass cutting
glassnijden (het zetten van glas voor ramen) -
13 opaqueness
n. het afgesloten zijn; het ondoorzichtig zijn; het mat zijn (van glas enz.); stompzinnigheid -
14 cut
1.[kʌt]transitive verb, -tt-, cutcut one's finger/leg — sich (Dat. od. Akk.) in den Finger/ins Bein schneiden
he cut himself on broken glass — er hat sich an einer Glasscherbe geschnitten
the remark cut him to the quick — (fig.) die Bemerkung traf ihn ins Mark
cut something in half/two/three — etwas halbieren/zweiteilen/dreiteilen
cut one's ties or links — alle Verbindungen abbrechen
cut no ice with somebody — (fig. coll.) keinen Eindruck auf jemanden machen
cut (p.p.) flowers — Schnittblumen
cut one's nails — sich (Dat.) die Nägel schneiden
cut a key — einen Schlüssel feilen od. anfertigen
cut figures in wood/stone — Figuren aus Holz schnitzen/aus Stein hauen
5) (meet and cross) [Straße, Linie, Kreis:] schneiden6) (fig.): (renounce, refuse to recognize) schneiden7) (carve) [auf]schneiden [Fleisch, Geflügel]; abschneiden [Scheibe]8) (reduce) senken [Preise]; verringern, einschränken [Menge, Produktion]; mindern [Qualität]; kürzen [Ausgaben, Lohn]; verkürzen [Arbeitszeit, Urlaub]; abbauen [Arbeitsplätze]; (cease, stop) einstellen [Dienstleistungen, Lieferungen]; abstellen [Strom]9) (absent oneself from) schwänzen [Schule, Unterricht]10)11)cut something short — (lit. or fig.): (interrupt, terminate) etwas abbrechen
cut somebody short — jemanden unterbrechen; (impatiently) jemandem ins Wort fallen
12) (Cards) abheben13)14)be cut and dried — genau festgelegt od. abgesprochen sein
15) (Computing)2. intransitive verb,-tt-, cut1) [Messer, Schwert usw.:] schneiden; [Papier, Tuch, Käse:] sich schneiden lassencut both ways — (fig.) ein zweischneidiges Schwert sein (fig.)
3) (pass)3. nouncut through or across the field/park — [quer] über das Feld/durch den Park gehen
1) (act of cutting) Schnitt, der2) (stroke, blow) (with knife) Schnitt, der; (with sword, whip) Hieb, der; (injury) Schnittwunde, die3) (reduction) (in wages, expenditure, budget) Kürzung, die; (in prices) Senkung, die; (in working hours, holiday, etc.) Verkürzung, die; (in services) Verringerung, die; (in production, output, etc.) Einschränkung, diemake cuts — Streichungen/Schnitte vornehmen
Phrasal Verbs:- academic.ru/98633/cut_away">cut away- cut back- cut down- cut in- cut off- cut out- cut up* * *1. present participle - cutting; verb1) (to make an opening in, usually with something with a sharp edge: He cut the paper with a pair of scissors.) schneiden2) (to separate or divide by cutting: She cut a slice of bread; The child cut out the pictures; She cut up the meat into small pieces.) aus-, abschneiden3) (to make by cutting: She cut a hole in the cloth.) schneiden4) (to shorten by cutting; to trim: to cut hair; I'll cut the grass.) schneiden5) (to reduce: They cut my wages by ten per cent.) kürzen6) (to remove: They cut several passages from the film.) schneiden7) (to wound or hurt by breaking the skin (of): I cut my hand on a piece of glass.) schneiden8) (to divide (a pack of cards).) abheben9) (to stop: When the actress said the wrong words, the director ordered `Cut!') `Schnitt`10) (to take a short route or way: He cut through/across the park on his way to the office; A van cut in in front of me on the motorway.) abkürzen11) (to meet and cross (a line or geometrical figure): An axis cuts a circle in two places.) schneiden12) (to stay away from (a class, lecture etc): He cut school and went to the cinema.) schwänzen2. noun1) (the result of an act of cutting: a cut on the head; a power-cut (= stoppage of electrical power); a haircut; a cut in prices.) der Schnitt2) (the way in which something is tailored, fashioned etc: the cut of the jacket.) der Schnitt3) (a piece of meat cut from an animal: a cut of beef.) das Stück•- cutter- cutting 3. adjective(insulting or offending: a cutting remark.) scharf- cut glass- cut-price
- cut-throat 4. adjective(fierce; ruthless: cut-throat business competition.) halsabschneiderisch, mörderisch- a cut above- cut and dried
- cut back
- cut both ways
- cut a dash
- cut down
- cut in
- cut it fine
- cut no ice
- cut off
- cut one's losses
- cut one's teeth
- cut out
- cut short* * *[kʌt]I. NOUNto make a \cut [in sth] [in etw akk] einen Einschnitt machensirloin is the most expensive \cut of beef die Lende ist das teuerste Stück vom Rindcold \cuts Aufschnitt mher hair was in need of a \cut ihre Haare mussten geschnitten werdendeep \cut tiefe Schnittwundeto get a \cut sich akk schneidenwhere'd you get that \cut? wo hast du dich denn da geschnitten? famwhen am I going to get my \cut? wann bekomme ich meinen Anteil? m\cut in emissions Abgasreduzierung f\cut in interest rates Zinssenkung f\cut in prices Preissenkung f, Ermäßigung f\cut in production Produktionseinschränkung f\cut in staff Personalabbau mto take a \cut eine Kürzung hinnehmenhe took a \cut in salary er nahm eine Gehaltskürzung hinmany people have had to take a \cut in their living standards viele Menschen mussten sich mit einer Einschränkung ihres Lebensstandards abfinden9. (less spending)▪ \cuts pl Kürzungen pl, Streichungen plbudget \cuts Haushaltskürzungen plto make \cuts in the budget Abstriche am Etat machento make a \cut in a film eine Szene aus einem Film herausschneidento make \cuts Streichungen vornehmento have a \cut schwänzen fam12. SPORTto give the ball a \cut den Ball anschneiden13.▶ to be a \cut above sb/sth jdm/etw um einiges überlegen seinII. ADJECTIVE\cut flowers Schnittblumen pl2. (fitted) glass, jewel geschliffenIII. INTERJECTION\cut! Schnitt!IV. TRANSITIVE VERB<-tt-, cut, cut>1. (slice)▪ to \cut sth etw schneidendid you already \cut some bread? hast du schon etwas Brot aufgeschnitten?to \cut a hole in sth ein Loch in etw akk schneidento \cut sth in[to] several pieces etw in mehrere Teile zerschneidenhow can I \cut this cake in two pieces? wie kann ich diesen Kuchen halbieren?to \cut sb/sth free jdn/etw losschneiden; (from wreck) jdn/etw herausschneidento \cut sth loose etw losschneidento \cut sth open etw aufschneiden▪ to \cut sb sth [or sth for sb] jdm [o für jdn] etw schneidencould you \cut me a slice of bread? könntest du mir eine Scheibe Brot abschneiden?2. (sever)▪ to \cut sth etw durchschneidenshe nearly \cut an artery with the new hedge-trimmer sie durchtrennte fast eine Arterie mit der neuen elektrischen Heckenschere3. (trim)▪ to \cut sth etw [ab]schneidento \cut one's fingernails sich dat die Fingernägel schneidento \cut flowers Blumen abschneidento \cut the grass den Rasen mähento \cut sb's hair jdm die Haare schneiden4. (injure)I've \cut my hand on that glass ich habe mir die Hand an diesem Glas geschnittenhe \cut his head open er hat sich den Kopf aufgeschlagen5. (clear)▪ to \cut sth road, tunnel etw bauen; ditch, trench etw grabenthey're planning to \cut a road right through the forest sie planen, eine Straße mitten durch den Wald zu schlagen6. (decrease)▪ to \cut sth etw senken [o herabsetzen] [o reduzieren]they should \cut class sizes to 30 die Klassengröße sollte auf 30 Schüler verringert werdento \cut costs die Kosten senkento \cut one's losses weitere Verluste vermeidento \cut overtime die Überstunden reduzierento \cut prices die Preise herabsetzen [o senken]to \cut wages die Löhne kürzenour company is \cutting its workforce by 20% unsere Firma baut 20 % ihres Personals ab7. (break)▪ to \cut sth etw unterbrechenthey \cut our supply lines sie schnitten uns unsere Versorgungslinien ab8. (abridge)to \cut a film einen Film kürzento \cut short ⇆ sth etw abbrechen; (interrupt)to \cut sb short jdn unterbrechen, jdm ins Wort fallen9. (remove)to be \cut from the team aus dem Team entfernt werdento \cut a scene in a film eine Szene aus einem Film herausschneiden10. (miss)▪ to \cut sth etw auslassenshe decided to \cut some of her meetings sie entschied sich, einige ihrer Treffen nicht wahrzunehmen11. (turn off)to \cut the motor [or engine] den Motor abstellen13. (shape)to \cut a diamond einen Diamanten schleifen14. AUTOto \cut a corner [too sharply] eine Kurve [zu scharf] schneiden15. (teethe)to \cut a tooth einen Zahn bekommen, zahnen16. CARDSto \cut the cards die Karten abheben17. MUSto \cut a record/CD eine Platte/CD aufnehmen18. COMPUTto \cut and paste sth etw ausschneiden und einfügen19. MATH▪ to \cut sth etw schneiden20. SPORTto \cut the ball den Ball [an]schneiden21.▶ you should \cut your coat according to your cloth BRIT ( prov) man muss sich akk nach der Decke strecken prov▶ to \cut corners schnell und kostengünstig arbeiten▶ to \cut sb dead jdn schneidentoday in the store Martha \cut me dead heute im Supermarkt hat Martha mich keines Blickes gewürdigt▶ to \cut the ground from under sb's feet jdm den Boden unter den Füßen wegziehen▶ to \cut no [or very little] ice with sb keinen Eindruck auf jdn machen▶ to \cut sb to the quick [or heart] jdn ins Mark treffen▶ to be \cut from the same cloth aus dem gleichen Holz geschnitzt sein▶ to \cut sb some slack AM mit jdm nachsichtig sein▶ to \cut a long story short der langen Rede kurzer Sinn, um es kurzzumachen▶ to be so thick that you can \cut it with a knife zum Zerreißen gespannt seinthe tension was so thick in the air that you could \cut it with a knife die Atmosphäre war zum Zerreißen gespannt<-tt-, cut, cut>1. (slice) knife schneiden3. (take short cut)to \cut over a field eine Abkürzung über ein Feld nehmen4. CARDS abhebento \cut for dealer den Geber auslosento \cut [in line] sich akk vordrängelnto \cut in front of sb sich akk vor jdn drängelnno \cutting! nicht drängeln!6. COMPUTto \cut and paste ausschneiden und einfügen7. (withdraw)8.▶ to \cut loose AM, AUS alle Hemmungen verlierenshe really \cuts loose when she dances sie tobt sich beim Tanzen richtig aus* * *cut [kʌt]A s1. a) Schnitt mb) Schnittwunde f2. Hieb m:b) fig (feindseliges) Hin und Her, Widerstreit m;rhetorical cut and thrust Wortgefecht n3. fig Stich m, (Seiten)Hieb m, Bosheit f4. umg Schneiden n:give sb the cut direct jemanden ostentativ schneiden7. TECH Ein-, Anschnitt m, Kerbe f8. TECH Schnittfläche f9. TECH Schrot m/nb) Graben m11. Schnitte f, Stück n (besonders Fleisch):12. US umg Imbiss m13. umg Anteil m (of, in an dat):my cut is 20%14. besonders USa) Mahd f (Gras)b) Schlag m (Holz)c) Schur f (Wolle)15. FILM, TV Schnitt m16. FILM, RADIO, TV: scharfe Überblendung, Schnitt m17. Abkürzung(sweg) f(m), direkter Weg18. Tennis etc: Schnitt m19. Stück n, Länge f (von Stoff, Tuch)20. (Zu)Schnitt m, Fasson f (besonders von Kleidung)21. Schnitt m, Schliff m (von Edelsteinen)22. fig Art f, Schlag m:of quite a different cut aus ganz anderem Holz geschnitzt23. Gesichtsschnitt m24. umg (soziale etc) Stufe:a cut above eine Stufe höher als25. TYPOb) Druckstock mc) Klischee n26. Holzschnitt m28. Streichung f, Auslassung f, Kürzung f (in einem Buch etc)29. WIRTSCH Kürzung f, Senkung f:cut in salary Gehaltskürzung30. SCHULE, UNIV umg Schwänzen n31. Kartenspiel:a) Abheben nb) abgehobene Karte(n pl)32. umg Strohhalm m (zum Losen):draw cuts Strohhalme ziehen, losen33. Golf: Cut m (maximale Schlagzahl, mit der sich ein Spieler für die letzten beiden Runden eines Turniers qualifiziert):make the cut den Cut schaffenB adj1. beschnitten, (zu)geschnitten, gestutzt, gespalten, zersägt:cut flowers Schnittblumen;cut glass geschliffenes Glas2. BOT (ein)gekerbt3. gemeißelt, geschnitzt, behauen4. verschnitten, kastriert:a cut horse ein Wallach6. Br sl blau, besoffenC v/t prät und pperf cut1. (be-, zer)schneiden, ab-, durchschneiden, einen Schnitt machen in (akk):cut sb sth jemandem etwas abschneiden;cut to pieces zerstückeln;2. abhacken, abschneiden, absägen, SCHIFF kappen:cut a book ein Buch aufschneiden;cut coal Kohle(n) hauen;cut grass Gras mähen;cut trees Bäume fällen;cut turf Rasen stechen;cut wood Holz hacken3. eine Hecke etc (be)schneiden, stutzen:cut sb’s hair jemandem die Haare schneiden; → story1 44. eine Schnittwunde beibringen (dat), verletzen:cut one’s finger sich in den Finger schneiden;he cut himself on the lid er schnitt sich am Deckel5. schlagen:6. Tiere kastrieren, verschneiden7. ein Kleid, einen Teppich etc zuschneiden, etwas zurechtschneiden, einen Schlüssel anfertigen, einen Braten vorschneiden oder zerlegen9. (ein)schnitzen, einschneiden, -ritzencut one’s way sich einen Weg bahnen12. MATH etc durchschneiden, kreuzen13. AUTOb) ein Verkehrszeichen etc überfahren14. einen Text etc, auch einen Betrag etc kürzen, beschneiden, zusammenstreichen (to auf akk):cut film einen Film schneiden;cut the wages die Löhne kürzen;16. die Geschwindigkeit herabsetzen, verringern17. cut one’s losses WIRTSCH weiteren (finanziellen) Verlusten vorbeugen18. a) CHEM, TECH verdünnen, auflösenb) umg verwässern19. TECH abstoßen, Metall, auch Gewinde schneiden, beschroten, fräsen, scheren, schleifen21. ELEK, AUTO, TECHa) den Motor etc ab-, ausschaltenb) den Motor drosseln22. FILM, RADIO, TV: abbrechen23. (auf Tonband etc) mitschneiden24. fig eine Verbindung abbrechen, aufgeben25. figa) betrüben:it cut him to the heart es tat ihm in der Seele weh, es schnitt ihm ins Herz26. umg jemanden schneiden:cut sb dead jemanden völlig ignorieren27. SCHULE, UNIV umg eine Stunde etc schwänzen28. Karten abheben29. Tennis etc: den Ball (an)schneiden30. umg Gewinne teilenD v/i1. schneiden (in, into in akk), bohren, hauen, sägen, stechen:the knife doesn’t cut das Messer schneidet nicht;a) es ist ein zweischneidiges Schwert,b) das gilt für beide Teile (gleichermaßen)2. einschneiden, drücken (Kragen etc)3. sich (gut etc) schneiden lassen4. durchbrechen (Zähne)5. (auf dem kürzesten Wege) hindurchgehen, den kürzesten Weg einschlagen6. umga) rasen, flitzenb) abhauen:cut and run Reißaus nehmen7. wehtun, kränken8. Kartenspiel: abheben9. SPORT den Ball (an)schneiden10. FILM etca) schneiden, überblenden:b) abbrechen11. SCHULE, UNIV umg (die Stunde etc) schwänzen13. umg die Gewinne teilen* * *1.[kʌt]transitive verb, -tt-, cut1) (penetrate, wound) schneidencut one's finger/leg — sich (Dat. od. Akk.) in den Finger/ins Bein schneiden
the remark cut him to the quick — (fig.) die Bemerkung traf ihn ins Mark
cut something in half/two/three — etwas halbieren/zweiteilen/dreiteilen
cut one's ties or links — alle Verbindungen abbrechen
cut no ice with somebody — (fig. coll.) keinen Eindruck auf jemanden machen
3) (detach, reduce) abschneiden; schneiden, stutzen [Hecke]; mähen [Getreide, Gras]cut (p.p.) flowers — Schnittblumen
cut one's nails — sich (Dat.) die Nägel schneiden
4) (shape, fashion) schleifen [Glas, Edelstein, Kristall]; hauen, schlagen [Stufen]cut a key — einen Schlüssel feilen od. anfertigen
cut figures in wood/stone — Figuren aus Holz schnitzen/aus Stein hauen
5) (meet and cross) [Straße, Linie, Kreis:] schneiden6) (fig.): (renounce, refuse to recognize) schneiden7) (carve) [auf]schneiden [Fleisch, Geflügel]; abschneiden [Scheibe]8) (reduce) senken [Preise]; verringern, einschränken [Menge, Produktion]; mindern [Qualität]; kürzen [Ausgaben, Lohn]; verkürzen [Arbeitszeit, Urlaub]; abbauen [Arbeitsplätze]; (cease, stop) einstellen [Dienstleistungen, Lieferungen]; abstellen [Strom]9) (absent oneself from) schwänzen [Schule, Unterricht]10)11)cut something short — (lit. or fig.): (interrupt, terminate) etwas abbrechen
cut somebody short — jemanden unterbrechen; (impatiently) jemandem ins Wort fallen
12) (Cards) abheben13)14)be cut and dried — genau festgelegt od. abgesprochen sein
15) (Computing)2. intransitive verb,-tt-, cut1) [Messer, Schwert usw.:] schneiden; [Papier, Tuch, Käse:] sich schneiden lassencut both ways — (fig.) ein zweischneidiges Schwert sein (fig.)
2) (cross, intersect) sich schneiden3) (pass)3. nouncut through or across the field/park — [quer] über das Feld/durch den Park gehen
1) (act of cutting) Schnitt, der2) (stroke, blow) (with knife) Schnitt, der; (with sword, whip) Hieb, der; (injury) Schnittwunde, die3) (reduction) (in wages, expenditure, budget) Kürzung, die; (in prices) Senkung, die; (in working hours, holiday, etc.) Verkürzung, die; (in services) Verringerung, die; (in production, output, etc.) Einschränkung, die4) (of meat) Stück, das5) (coll.): (commission, share) Anteil, dermake cuts — Streichungen/Schnitte vornehmen
Phrasal Verbs:- cut away- cut back- cut down- cut in- cut off- cut out- cut up* * *(injury) n.Schnittwunde f. adj.geschnitten adj. n.Schnitt -e m. (into) v.einschneiden v. v.(§ p.,p.p.: cut)= anschneiden v.beschneiden v.kürzen v.mähen v.schneiden v.(§ p.,pp.: schnitt, geschnitten) -
15 abroad
adv van, vani, izvan kuće, na daleko i široko, na sve strane, napolju, na zraku, u tuđini,u tuđinu /from # = izvana, iznapolja, iz inozemstva; to go # = izići, poći na put,u inozemstvo; to walk # = poći na šetnju; there is a rumour # = pronosi se glas; to get # = izaći na zao glas; the schoolmaster is # = školovanje postaje pristupačno svima; to be all # = biti na krivu putu, smeten, u neprilici; [sport] (veslanje) izići iz takta* * *
inozemstvo
iza granice
izvana
na sve strane
napolje
Å¡iroko
u inozemstvo
u inozemstvu
u tuđini
u zabludi
van
van kuće
vani
za granicom -
16 go
n. Japans bordspel voor twee personen in ruiten verdeeld door 19 horizontale en 19 vertikale lijnen--------n. poging; enthousiasme; activiteit (spreektaal)--------v. lopen, gaan; gaan (rijden); aankomen; wordengo11 poging3 pit ⇒ fut, energie4 aanval♦voorbeelden:have a go doing something • iets proberen te doen2 at/in one go • in één klap, in één keerhave a go at • een aanval doen op; uitvallen tegen, van leer trekken tegen¶ be all the go • in de mode zijn, erg in trek zijnmake a go of it • er een succes van makenit 's all go • het is een drukte van je welste(up)on the go • in de weer, in volle actie(it 's) no go • het kan niet, het lukt nooit→ near near/————————go21 goed functionerend ⇒ in orde, klaar♦voorbeelden:————————go31 gaan ⇒ starten, vertrekken; beginnen, aanvatten, aanvangen2 gaan ⇒ voortgaan, lopen, reizen12 vooruitgaan ⇒ vorderen, opschieten18 verdwijnen ⇒ wijken, afgeschaft worden, afgevoerd worden23 beschikbaar/voorhanden zijn♦voorbeelden:go fetch! • zoek!, apporte! 〈 tegen hond〉go to find someone • iemand gaan zoekengo fishing • uit vissen gaanleave go of • loslaten, laten gaanlook where you are going! • kijk uit je doppen!〈 informeel〉 don't go saying that! • zeg dat nou toch niet!go shopping • gaan winkelenwho goes there? • wie daar? 〈 vraag naar wachtwoord〉go aside • opzij gaan, zich even terugtrekkengo near to do/doing something • iets bijna doengo on an errand • een boodschap (gaan) doengo on a journey • op reis gaango on the pill • aan de pil gaango on the stage • bij het toneel gaanready, steady, go! • klaar voor de start? af!2 go by air/car • met het vliegtuig/de auto reizengo for a walk • een wandeling maken1the forks go in the top drawer • de vorken horen in de bovenste la1where do you want this cupboard to go? • waar wil je deze kast hebben?3plus any cash that was going • plus wat voor geld er maar beschikbaar wasgo aboard • aan boord gaango abroad • naar het buitenland gaango straight • rechtop lopengo along that way • die weg nemen/volgengo from bad to worse • van kwaad tot erger vervallenthe difference goes deep • het verschil is erg grootgo in fear of one's life • voor zijn leven vrezenas things go • in vergelijking, in het algemeengo armed • gewapend zijnit will go hard with him • het zal erg moeilijk voor hem wordenhow are things going? • hoe gaat het ermee?how is work going? • hoe staat het met het werk?go slow • een langzaam-aan-actie houdenthe tune goes like this • het wijsje kt als volgt10 go well • goed aflopen, goed komen11 how did the exam go? • hoe ging het examen?go in someone's favour • in iemands voordeel uitvallenwhat he says goes • wat hij zegt, gebeurt ook12 how is the work going? • hoe vordert het (met het) werk?go unpunished • ongestraft wegkomengoing!, going!, gone! • eenmaal! andermaal! verkocht!16 go on • besteed worden/gespendeerd worden aanmy complaints went unnoticed • mijn klachten werden niet gehoordthe cook must go • de kok moet gaanhe paid as he went • hij betaalde directit only goes to show • zo zie je maargo (a-)begging • geen aftrek vinden, niet gewild zijnif these things are going begging I'll take them • als niemand (anders) ze wil, neem ik ze wel〈Brits-Engels; informeel〉 go and do something • iets gaan doen; zo maar even iets doen; zo dwaas zijn iets te doenlet oneself go • zich laten gaan, zich ontspannen; zich verwaarlozenanything goes • alles is toegestaanhe kept going like this • hij deed telkens zogo carefully • heel bedachtzaam/behoedzaam te werk gaango easy • het rustig(er) aan (gaan) doengo easy with • aardig/vriendelijk zijn tegen〈 informeel〉 here goes! • daar gaat ie (dan)!〈 informeel〉 here we go again • daar gaan we weer, daar heb je het weerthere it goes • weg, foetsie; kapotgo wrong • een fout maken, zich vergissen; fout/mis gaan, de mist in gaan; 〈 informeel〉stuk gaan, het begeven 〈 van apparaat〉; het verkeerde pad opgaan→ go about go about/, go across go across/, go after go after/, go against go against/, go ahead go ahead/, go along go along/, go around go around/, go at go at/, go away go away/, go back go back/, go beyond go beyond/, go by go by/, go down go down/, go far go far/, go for go for/, go forward go forward/, go in go in/, go into go into/, go off go off/, go on go on/, go out go out/, go over go over/, go round go round/, go through go through/, go to go to/, go together go together/, go under go under/, go up go up/, go with go with/, go without go without/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:go the same way • dezelfde kant opgaango the shortest way • de kortste weg nemen¶ go it alone • iets/het helemaal alleen doengo it strong • er hard tegenaan gaan; overdrijven, het er dik op leggen♦voorbeelden:go absent • afwezig blijvengo bad • slecht worden, bedervengo blind • blind wordengo broke • al zijn geld kwijtrakengo cold • koud wordengo hot and cold • het (afwisselend) warm en koud krijgengo hungry • honger krijgengo ill/sick • ziek wordenthe milk went sour • de melk werd zuurgoing fifteen • bijna vijftien (jaar), naar de vijftien toe -
17 on
adj. aan--------adv. verder; vooruit; vooruitgaan--------prep. op; aan; over; langson1[ on] 〈zelfstandig naamwoord; the〉————————on2II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 aan de gang ⇒ gaande, te doen3 op 〈 toneel〉♦voorbeelden:what's on tonight? • wat is er vanavond te doen?, welke film draait er vanavond?, wat is er op tv vanavond?5 oil on to \\td16 • olie stijgt tot \\td16¶ I'm on! • okay, ik doe meeyour plan is not on • je plan(netje) gaat niet doorthe wedding is on • het huwelijk gaat dooryou're on • daar houd ik je aan!————————on3〈bijwoord; vaak predicatief〉1 in werking ⇒ aan, in functie4 〈plaats- of richtingaanduidend; ook figuurlijk〉op ⇒ tegen, aan, toe♦voorbeelden:what's going on? • wat is er aan de hand?have you anything on tonight? • heb je plannen voor vanavond?leave the light on • het licht aan latenput a record on • zet een plaat opturn the lights on • steek het licht aanput on your new dress • trek je nieuwe jurk aan3 five years on • vijf jaar na dato/latercome on! • schiet op!get a move on! • maak voort!go on! • ga maar door, toe!all clocks go on an hour tomorrow • morgennacht gaan alle klokken een uur vooruitthe circus is moving on • het circus trekt verderpass the news on • zeg het voortsend on • doorsturen, nazendenspeak on • door blijven pratenthey travelled on • ze reisden verderwalk on • doorlopenlater on • laterand so on • enzovoortwell on into the night • diep in de nachtwell on in years • op gevorderde leeftijd(talk) on and on • alsmaar door/zonder onderbreking (praten)on! • vooruit!from that moment on • vanaf dat ogenblikthey collided head on • ze botsten frontaalshe looked on • ze keek toe¶ on and off • af en toe, (zo) nu en dan————————on41 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉op ⇒ in, aan, bovenop5 over ⇒ met betrekking tot, aangaande, betreffende6 ten koste van ⇒ op kosten van, in het nadeel van♦voorbeelden:the sun revolves on its axis • de zon draait om haar aslive on bread and water • leven van water en broodride on a bus • met de bus gaanstand on the chair • op de stoel staanstay on course • koers houdena stain on her dress • een vlek op haar jurkthey marched on the enemy • ze marcheerden op de vijand affate smiled on Jill • het lot was Jill gunstig gezindshe hurt herself on the ledge • zij bezeerde zich aan de randpay off a sum on the loan • een som op de lening afbetalentravel on a plane • met het vliegtuig reizenwar on poverty • oorlog tegen de armoedeannounced on the radio • op de radio aangekondigdon the right road • op de juiste wega shop on the main street • een winkel in de hoofdstraatencounter trial upon trial • de ene beproeving na de andere doorstaanget on the train • instappenhang on the wall • aan de muur hangenI had no money on me • ik had geen geld op zaklean on a friend • steunen op een vriendon your right • aan de rechterkanta house on the river • een huis bij de rivierwinter is upon us • de winter staat voor de deurjust on sixty people • amper zestig mensenarrive on the hour • op het hele uur aankomenpay on receipt of the goods • betaal bij ontvangst van de goederenon the stroke of midnight • klokslag middernachtcome on Tuesday • kom dinsdagon opening the door • bij het openen van de deuron reading the letter she fainted • (net) toen ze de brief gelezen had, viel ze flauwbe on duty • dienst hebbenbe on fire • in brand staanon holiday • met vakantieon sick leave • met ziekteverlofbeer on tap • bier uit het vaton trial • op proefhave a monopoly on shoes • een monopolie hebben van schoenenagree on a solution • tot een akkoord komen over een oplossingthe joke was on Mary • de grap was ten koste van Maryhis work has nothing on Mary's • zijn werk haalt het niet bij dat van Maryshe has a year on her opponents in age • ze is een jaar ouder dan haar tegenkandidatenthe glass fell and broke on me • tot mijn ergernis viel het glas en brakthis round is on me • dit rondje is voor mij→ be on be on/ -
18 up
adj. wakker; staand--------adv. boven--------n. helling, opgang; stijging--------v. (plotseling) de hoogte in jagen, verhogenup1♦voorbeelden:¶ ups and downs • wisselvalligheden, voor- en tegenspoed〈 informeel〉 on the up-and-up • 〈 voornamelijk Brits-Engels〉gestaag stijgend/vooruitgaand; 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉eerlijk, openhartig————————up21 omhoog- ⇒ op-, opgaand♦voorbeelden:II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 (om)hoog ⇒ hoger(geplaatst), op, rechtstaand2 op ⇒ uit bed, wakker5 gestegen9 om ⇒ op, voorbij♦voorbeelden:that matter is up for discussion • die zaak is voor discussie vatbaar9 time's up • de/je tijd is om/verstreken10 be well up in/on • veel afweten van, goed op de hoogte zijn vanI'm not up on this subject • ik weet geen snars van dit onderwerp af¶ what's up? • wat gebeurt er (hier)?up and about/around • weer op de been, (druk) in de weer♦voorbeelden:1 the road up • de weg omhoog/naar boven————————up3〈 upped〉♦voorbeelden:1 she upped and left • zij vertrok plotseling/zomaar1 (plotseling) de hoogte in jagen ⇒ verhogen, (abrupt) doen stijgen♦voorbeelden:————————up4[ up] 〈bijwoord; vaak predicatief〉1 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉 omhoog ⇒ op, naar boven, sterker, hoger, meer, verder 〈enz.〉, op-, uit-2 te voorschijn ⇒ zichtbaar, voor, uit-, over-4 〈 plaats of richting〉in/naar ⇒ 〈 Brits-Engels in het bijzonder〉 in/naar de universiteit(sstad)/Londen♦voorbeelden:hands up! • handen omhoog!face up • met de bovenkant omhoogup the republic • leve de republiekcome up for air • aan de oppervlakte komen om lucht te happenhelp her up • help haar opstaanlive up in the hills • boven in de bergen wonenpuffed up • opgeblazensail up against the wind • tegen de wind in zeilenshe tore up the flowers • ze rukte de bloemen uit de grondturn up the music • zet de muziek harderhe went up north • hij ging naar het noordenup and down • op en neer, heen en weerup through history • door heel de geschiedenis heenup till/to now • tot nu toeup to and including • tot en metsums of up to sixty pounds • bedragen tot zestig pondfrom £4 up • vanaf vier pondfrom then on up • van dan af aanchildren from six years up • kinderen van zes jaar en ouderown up • bekennenit will turn up • het zal wel aan het licht komendrink up • drink je glas uitall sold up • helemaal uitverkochtup and down • overalI don't feel up to it • ik voel er mij niet toe in staat————————up5〈 voorzetsel〉1 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉op ⇒ boven in/op, omhoog♦voorbeelden:up the coast to Edinburgh • langs de kust omhoog naar Edinburghit's up the coast from here • het is hier vandaan verder langs de kustup (the) river • stroomopwaartsup the stairs • de trap opup the street • verderop in de straatup the valley • (verder) het dal in¶ up and down the country • door/in het gehele land→ yours yours/ -
19 chink
n. spleet, kier, opening; iemands zwakke plek, achilleshiel; geklingel, gerinkel (v. geld); spleetoog (chinees)(slang)chink1[ tsjingk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 spleet ⇒ opening, gat♦voorbeelden:he watched them through a chink in the wall • hij zag hen door een spleet in de muur————————chink2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
20 cut glass
geslepen glascut glass1————————cut glass2
См. также в других словарях:
Glas — Glas, vollkommen amorphe Masse, im wesentlichen aus Verbindungen der Kieselsaure mit mindestens zwei Basen (an Stelle der Kieselsaure tritt auch Borsäure oder Fluor, neben die Basen auch Baryt und die Oxyde von Thallium, Wismut, Zink, ferner… … Lexikon der gesamten Technik
Van — This article is about the road vehicle. For the city in Turkey, see Van, Turkey. For other uses, see Van (disambiguation). 1926 Tatra 12 van … Wikipedia
Van-der-Waals — Mit Van der Waals Kräften (Van der Waals Wechselwirkungen), benannt nach dem niederländischen Physiker Johannes Diderik van der Waals (1837–1923), bezeichnet man die relativ schwachen nicht kovalenten Wechselwirkungen zwischen Atomen oder… … Deutsch Wikipedia
Van-der-Waals-Bindung — Mit Van der Waals Kräften (Van der Waals Wechselwirkungen), benannt nach dem niederländischen Physiker Johannes Diderik van der Waals (1837–1923), bezeichnet man die relativ schwachen nicht kovalenten Wechselwirkungen zwischen Atomen oder… … Deutsch Wikipedia
Van-der-Waals-Kraft — Mit Van der Waals Kräften (Van der Waals Wechselwirkungen), benannt nach dem niederländischen Physiker Johannes Diderik van der Waals (1837–1923), bezeichnet man die relativ schwachen nicht kovalenten Wechselwirkungen zwischen Atomen oder… … Deutsch Wikipedia
Van-der-Waals-Kräfte — Mit den Van der Waals Kräften (Van der Waals Wechselwirkungen), benannt nach dem niederländischen Physiker Johannes Diderik van der Waals (1837–1923),[1] bezeichnet man die relativ schwachen nicht kovalenten Wechselwirkungen zwischen Atomen oder… … Deutsch Wikipedia
Van-der-Waals-Wechselwirkung — Mit Van der Waals Kräften (Van der Waals Wechselwirkungen), benannt nach dem niederländischen Physiker Johannes Diderik van der Waals (1837–1923), bezeichnet man die relativ schwachen nicht kovalenten Wechselwirkungen zwischen Atomen oder… … Deutsch Wikipedia
Van-der-Waals-Wechselwirkungen — Mit Van der Waals Kräften (Van der Waals Wechselwirkungen), benannt nach dem niederländischen Physiker Johannes Diderik van der Waals (1837–1923), bezeichnet man die relativ schwachen nicht kovalenten Wechselwirkungen zwischen Atomen oder… … Deutsch Wikipedia
Van der Waalsche Kräfte — Mit Van der Waals Kräften (Van der Waals Wechselwirkungen), benannt nach dem niederländischen Physiker Johannes Diderik van der Waals (1837–1923), bezeichnet man die relativ schwachen nicht kovalenten Wechselwirkungen zwischen Atomen oder… … Deutsch Wikipedia
Henk van Woerden — (Leyde, 6 décembre 1947 Ann Arbor 16 novembre 2005) était un écrivain et un peintre possédant la double nationalité néerlandaise et sud africaine. Sommaire 1 Biographie 2 Œuvre 3 Prix et Distinctions 4 … Wikipédia en Français
H. M. van den Brink — Hans Maarten van den Brink Hans Maarten van den Brink (écrit le plus souvent H. M. van den Brink) (né en 1956 à Oegstgeest ) est un écrivain néerlandais. Biographie Il vit à Amsterdam avec sa femme et ses trois enfants. Il a fait une brillante… … Wikipédia en Français